Bangweulu Wetlands


De Bangweulu Wetlands liggen bij het grote Bangweulu meer, een enorm waterrijk gebied. Het is een ondiep moeras in het centrum van het Noord-Zambiaanse plateau. Het moeras wordt gevoed door 17 rivieren met een stroomgebied van 190.000 km² en watert af in één rivier, de Luapula. Het gebied overstroomt in het regenseizoen tussen november en maart. De gemiddelde jaarlijkse regenval bedraagt ongeveer 1.200mm. 90% van het water dat het Bangweulu systeem instroomt verdampt. Het gevolg hiervan is dat het waterpeil in het centrum van het moeras varieert tussen de 1 en 2 meter, waardoor de vloedlijn zich uitstrekt over een lengte van 45 kilometer.

Het seizoen van de overstromingen dicteert het leven in de moerassen. Reeds honderden jaren bewoont de mens de randen van het moerasgebied, omdat het moeras een rijke bron van voedsel is. Het totale gebied is zo groot dat het overgrote deel van het park vrij is voor de dieren. De huidige bewoners van de noordelijke provincie zijn afstammelingen van emigranten uit het Congo bekken. De eerste kolonisten leefden op de eilanden die liggen in het gebied waar de Chambesi en de Luapula bij elkaar komen. Zij leefden van de visserij en de jacht en woonden in tijdelijke onderkomens. Vandaag de dag bouwen de stammen permanente dorpen en spreken dezelfde taal: Bemba.

De moerassen zijn beschermd gebied met internationale betekenis. Het gebied is ecologisch gezien zeer gevoelig en men moet met grote zorg de wetlands betreden in het droge seizoen. De hogere gronden rond de Bangweulu wetlands worden gedomineerd door Miombo-bossen en talloze dambo- bossen. De wetlands zelf zijn voornamelijk begroeid met graslanden die variëren in samenstelling afhankelijk van de diepte van het water en de duur van de jaarlijkse overstromingen. Voor het grootste deel bestaan de moerassen uit gebieden met open water omringd door vaste dichte randen van Papyrus gras en Phragmites riet. De rietkragen zijn alleen toegankelijk in een ondiepe kano via een ingewikkeld netwerk van smalle kanalen. In tegenstelling tot de tijdelijk overspoelde wetlands zijn de graslanden en bossen beter te bereiken.

Er is een grotere verscheidenheid van vegetatietypen waardoor een enorme variëteit aan vogelsoorten deze gebieden bewonen op verschillende tijdstippen van het jaar. Tal van in het oog springende termietenheuvels zijn verspreid over een groot gebied. Dr. Livingstone noemde de Bangweulu wetlands “een wereld van water en mierenhopen. " De termietenheuvels dienen als kleine eilanden die veilig zijn voor eventuele overstromingen en zorgen voor het voortbestaan van verschillende boomzaadjes. In de loop van de tijd heeft zich een bos gevormd van verschillende boomsoorten waaronder de waterbes, sausage tree, Kigelia Africana en enkele vijgensoorten. Een van de belangrijkste redenen om naar deze bijzondere waterrijke wildernis te gaan is het ervaren van deze oneindige vlakke uitgestrektheid. Het uitzicht tot aan de horizon lijkt eindeloos. De kleurrijke vogels zijn prachtig en het zien van duizenden en duizenden inheemse zwarte lechwes is onvergetelijk. 

Uitgestrekte open wetlands liggen aan de rand van de permanente moerassen. Het watertapijt is gedurende 3 tot 6 maanden per jaar enkele centimeters tot 1 meter diep, afhankelijk van de hoeveelheid jaarlijkse regen in de zomer. Deze ondiepe wateren zijn ideale voedselgronden voor grote aantallen inheemse vogels en talrijke zomer migranten. Velen van deze migranten leggen enorme afstanden af om te overwinteren in de Bangweulu wetlands. De visrijke wateren worden als voedselbron gebruikt door onder andere witte en roze pelikanen, kraanvogels, witte ooievaars, zadelbekooievaars, lepelaars, ibissen en steltlopers die zich in enorme zwermen  verplaatsen over de wetlands. Eén van de meest zeldzame en ongrijpbare vogels in Afrika is de shoebill ooievaar, die in feite dichter bij de pelikaan staat dan bij een ooievaar. De shoebill ooievaar heeft de Bangweulu wetlands gekozen als een van hun laatst overgebleven leefgebieden. De populatie wordt geschat op 500 exemplaren. Tijdens de eerste maanden na de zomerregens wordt deze vreemd uitziende vogel regelmatig gezien aan de rand van het water tussen de permanente moerassen en de wetland. Eén van de meest bijzondere inheemse diersoorten in dit gebied is de black lechwe. Deze is familie van de rode lechwe die in Zuid Afrika voorkomt en de Kafue lechwe die elders in Zambia voorkomt. De huidige populatie wordt geschat op 115.000 dieren en wordt vaak in grote kuddes gezien op de uitgestrekte vlaktes van de wetlands.

Naast de grote kuddes van black lechwes zijn er in het park ook sitatungas, tsessebes, reedbokken, duikers en oribis. Zebra’s, olifanten en buffels worden ook vaak waargenomen. Tot in de vroege 1980’s leefden er ook leeuwen in de moerassen. Maar met de toename van de menselijke activiteit aan de randen van de moerassen, is de laatste leeuw uit de wetlands verdwenen. Hoewel zelden gezien, komen luipaarden nog wel voor. ’s Nachts worden vaak de hyena's en jakhalzen gehoord. De rietkragen en het permanente water zijn uitstekende rust- en schuilplaatsen voor krokodillen en nijlpaarden.